
Ontbijten om 11u is hier nog OK
Dijlehof in hartje Leuven was vroeger een discrete ouderenresidentie. Vandaag werkt het woonzorgcentrum hard aan meer openheid en inspraak van zijn bewoners. Het is een plek waar mensen niet alleen graag wonen, maar ook graag werken.
Rudi Logist, dagelijks verantwoordelijke: “Vroeger kon je aan de buitenkant niet zien dat hier een woonzorgcentrum was. We werkten in alle discretie. Nu hangen er wimpels met onze naam op aan de toegangspoort. We willen de brug slaan naar de buurt. We gaan ook meer voor coachend leiderschap en een vlakke organisatie. Vroeger moest een verpleegkundige de hulp van de hoofdverpleegkundige inroepen voor wondverzorging of het aanbrengen van een katheter. Om onze verpleegkundigen te houden, moeten we hen toestaan om te groeien in hun competenties.”
“Ondanks het gebouw waarin we zitten – een voormalig studententehuis – streven we naar kleinschalige leefgroepen. In de andere woonzorgcentra van onze groep wonen er telkens acht tot veertien mensen samen. Hier hebben we nog groepen van dertig. We hopen een nieuwbouw te kunnen neerzetten in deze buurt. We willen naar een huiselijker concept: ‘Ondertussen is onze parktuin een troef: hij verbindt ons met de naburige scholen. Hun leerlingen komen er lopen. We hebben fitnesstoestellen, meer en hogere zitbanken en een schommel voor de kleinkinderen geplaatst. Er is een petanquebaan waar bewoners zelf het reglement voor hebben opgesteld. We stimuleren onze bewoners om mobiel te blijven. We hebben een duofiets en een riksja, die hen kan meenemen in de stad. In het begin bestond daar veel schroom voor, nu zijn de ritten altijd volgeboekt.”
Bewoner Leo Gesp (90) Pater, had in zijn actieve leven allerlei functies in het katholiek onderwijs: “De dokter is vanmorgen gekomen. Ik moet af en toe een beetje ziek zijn, want anders vlieg ik hier buiten, ha! Ik heb geen auto meer. De professor zei dat ik momentjes van absentie had: tijd om te verhuizen. Toen ik mijn negentigste verjaardag heb gevierd, heb ik aan vrienden en kennissen gevraagd om een kippenhok te sponsoren. Het staat nu in de tuin. Het is per boot uit China hierheen gebracht. Het kwam in zes dozen aan. Twee vrienden van me hebben het in zes uur geassembleerd. Sommige mensen zeiden: ‘Je gaat er toch geen boerderij van maken!’ Maar het hok is niet te hoog, zodat het niet stoort. Aan tafel wordt nu veel over de kippen gesproken. Dat heeft mij gemotiveerd: ik heb graag een project omhanden, en ik weet dat dieren goed zijn voor oude mensen.”
“Mijn bezit is uitgedeeld aan mijn verwanten – de meubeltjes die je hier ziet, heb ik gekregen of voor een habbekrats gekocht. Veel heb ik niet meer nodig. De teksten voor mijn rouwprentje en de foto liggen.klaar. Ik wil geen medische handelingen die mijn leven rekken. Ik wil niet de plaats innemen van jongere mensen. Ik wil wel nog naar het ziekenhuis als ze iets aan mijn zere benen kunnen doen, maar ik wil op geen enkele manier kunstmatig in leven worden gehouden. Als het zover is, zal ik met de dokter praten en dan kan hij het nodige doen. bat blijft dan tussen ons.”
Gwendy Meulemans (26), verpleegkundige: “Omdat ik twee jonge kinderen heb, wilde ik dichter bij huis werken. In een ander woonzorgcentrum kreeg ik werktijden die beter aansloten bij de schooltijd van de kinderen. Na zes maanden heb ik gevraagd om terug naar het Dijlehof te mogen komen. Op de andere werkplek was er veel meer tijdsdruk: we moesten er ’s morgens voor halftien acht mensen gewassen hebben. Na halftien moesten de bedden worden opgemaakt, in een tweede ronde. Hier wassen we de mensen wanneer ze willen opstaan, en daarna maken we meteen het bed op. Sommigen zitten om 11 uur nog aan het ontbijt, en dat is oké.”
“In het andere woonzorgcentrum moest ik logistieke taken doen: flessen water uit de kamers ophalen, leegspoelen, bijvullen en terugplaatsen. Hier doet de logistieke medewerker dat. Ik kan daardoor meer tijd besteden aan zorg. Ik mag alle, verpleegkundige taken doen, ook wondverzorging. We besteden daar veel aandacht aan. Er is geen enkele bewoner die hier doorligwonden krijgt. Ze waren blij dat ik terugkwam. Ik heb opnieuw moeten solliciteren. Ze zeiden dat ik dit één keer mocht doen, geen tweede keer.”
Lies Broekmans (34), zorgkundige: “Wij helpen de bewoners bij het opstaan, wassen en aankleden, samen met de verpleegkundige. Er zijn er die liever laat opstaan, anderen zijn vroeg wakker. We proberen hun wensen te respecteren. We geven hen geregeld een bad. Sommige bewoners willen hun ontbijt op de kamer, andere niet. ’s Middags eet iedereen samen. Er zijn er drie die hulp nodig hebben om te eten.”
“We laten bewoners zo veel mogelijk zelf stappen. We begeleiden hen regelmatig naar het toilet. Dát kost tijd, maar het is belangrijk. Ons doel is dat ze zo lang mogelijk alles zelf doen. Het is ook voor hen fijner, want als wij het overnemen, doen we het toch op een andere manier. We slaan geregeld een babbeltje. Als de bewoner zelf niet meer kan zeggen wat hij wil, vragen we het altijd aan de familie.”
“Er is hier een aangename werksfeer. Je kunt rekenen op collega’s en hulp vragen mag, ook aan de directeur. Als iemand moeite heeft met stappen, kunnen we raad vragen aan de kine. Als iemand moeilijk eet, zoekt de ergotherapeut mee naar een oplossing.”
Niemand gaat dansend binnen in het woonzorgcentrum. Het is de laatste plek waar ouderen naartoe verhuizen. Maar daarom hoeven bewoners er niet betutteld te worden. Veel woonzorgcentra zijn in volle transitie en maken een cultuuromslag, waarin mensenrechten centraal staan. Volgens de pas afgestudeerde gerontoloog Peter Janssen, die er een eindwerk over schreef, is dat bij uitstek zo in Dijlehof, in hartje Leuven.
Hilde Beuens (28), woonassistente: “Wij zijn de mamaatjes van de afdelingen. Als iemand geen sokken meer heeft, gaan we.met die bewoner de stad in om er te kopen. Of anders om een ijsje te eten. Als iemand jarig is, vraag ik of die bewoner een feestje wil geven, of taart wil bakken of pralines uitdelen. Wij hebben de tijd om met de bewoners te . babbelen. We dekken de tafel, delen de maaltijden uit en serveren de koffie: Als ik cake wil maken, ga ik snel voor mijn werktijd de ingrediënten kopen.”
“Ik mag zelf bedenken wat ik ga doen. Als we maar creatief zijn. Er is een budget voor. Zo hebben we samen met de bewoners vogelhuisjes gemaakt die nu buiten hangen. We kunnen àllerlei “eilanden” voor specifieke activiteiten naar de afdeling halen: koken, schminken, platen draaien, verse koffie maken, skypen, Mijn werk is erg variabel en dat is fijn. Straks ga ik misschien een fruitslaatje maken voor al wie vandaag thuisblijft, of de krant voorlezen. Wij bieden dat extraatje in de zorg. Ik ken alle bewoners van mijn afdeling goed, maar ik ken daarom hun medisch dossier niet. Ik ben daar niet mee bezig, het is ook mijn taak niet.”
Georgette Caren (82), hield een winkel met oosterse sierartikelen open in Leuven: “Ik kan niet meer op mijn benen staan, omdat ik MS heb. Gelukkig zijn het alleen mijn benen. Thuis ben ik wel tien keer gevallen. Mijn dokter zei: nu is het genoeg geweest. Ik woon hier al vijf jaar, het lijkt een eeuwigheid. Vermoeidheid speelt me nog het meest parten. Er worden veel activiteiten georganiseerd, maar ik doe nooit mee. In de namiddag lig ik meestal in bed, ik spaar mijn krachten.”
“Veertig jaar lang heb ik alleen rauwkost gegeten; op aanraden van de dokter. Ik moest me ook wassen en douchen met koud water. Je geneest niet van MS, maar je kunt de ziekte stabiliseren. In het begin dat ik hier woonde, volgde ik dat dieet nog. De keuken deed elke dag iets speciaals voor mij. Tot ik ineens maag- en darmklachten kreeg. Rauwkost bevalt me niet meer. Nu eet ik alles, behalve vlees en vis. Vanmiddag was er rijst met .curry en groenten: heel lekker. De kip heb ik niet opgeschept. Vanmorgen vroegen ze of ik zin had in.een zachtgekookt eitje. Dat was lang geleden. Ik ben ’s morgens altijd vroeg wakker. Soms kunnen ze niet direct bij mij komen, maar dan komen ze dat zeggen. Ze zijn heel attent.”
“Ik heb thuis al opgeschreven hoe ik mijn levenseinde zie. Ik wil geen donor zijn en wil mijn lichaam niet aan de wetenschap schenken. Deze week heeft Peter (de zorgcoördinator, red.) alles opnieuw opgeschreven, in medisch jargon. Ik wil niet meer naar het ziekenhuis, tenzij ik iets zou breken. Ik wil mijn leven niet verlengen: Ik ben hier goed en wil hier tot het einde blijven.”
VERSCHENEN IN DE REEKS ‘RUSTHUIS/STERFHUIS’